‘Geef kinderen de ruimte om hun creatieve vermogen te ontwikkelen’

Jan Spanjer is voorzitter van het College van Bestuur van Accrete, een stichting met 14 scholen, waaronder Kindcentrum Bernhard in Steenwijk (lees hier het interview met het leerteam). Jan heeft een heldere visie: niet het systeem, maar de ontwikkeling van het kind moet centraal staan. Hij kiest daarin niet voor de makkelijke weg: “Maar als je iets echt wilt, dan kun je ongelooflijk veel bereiken.”


Meer dan twintig jaar geleden maakte jij de overstap van het bedrijfsleven naar het onderwijs. Die jarenlange ervaring maakt dat je precies ziet waar het misgaat.

“We roepen steeds dat we het kind centraal stellen. Maar de praktijk is anders: niet het kind, maar de systemen die wij ontwikkeld hebben, zijn bepalend. Een kind wordt geacht zich in die systemen te voegen. Past het daar niet in, dan is het bijvoorbeeld een moeilijke of zwakke leerling.

Ik bedoel dit overigens niet als verwijt, maar het systeem is zo dominant geworden dat leraren nauwelijks nog doorhebben dat zij helemaal niet in staat zijn om het kind centraal te stellen omdat zij ook opgeleid zijn vanuit het systeem. De pabo gaat helemaal niet meer uit van het kind, het zijn de methoden – het systeem – die vrijwel centraal staan. Daarbij komt dat die methoden gebaseerd zijn op een havo-kind. Dat is de norm. Een groot deel van de kinderen haalt dat niveau niet eens en heeft dus pech.”


Wat moet er volgens jou gebeuren?

“Onlangs heeft het ministerie van Onderwijs nog de opdracht gegeven voor de stap naar inclusief onderwijs, thuisnabij. Maar het systeem kraakt en piept nu al, leraren moeten op zoveel niveaus lesgeven, dat wil je inclusief onderwijs – een ontzettend complexe opdracht – dan moet je erkennen dat dit binnen het huidige systeem gewoon niet kan.

Wat we moeten doen is de ontwikkeling van het kind centraal stellen in plaats van het systeem. Dat betekent dat de organisatie zich aanpast aan de behoeften van het kind. Waar we nu vooral veel aandacht voor hebben, zijn cognitieve zaken: rekenen, taal en lezen. Die zijn goed meetbaar: wat goed is, is goed en wat fout is, is fout. Maar uiteindelijk gaat het daar niet om.

Een paar jaar geleden gaf ik een presentatie waarbij ik een van mijn kleindochters, toen vier, centraal stelde: wat heeft zij nou nodig om over twintig jaar gelukkig en verantwoord in de maatschappij van dat moment – een snel veranderende maatschappij – te kunnen functioneren? Grote kans dat ze functioneert in een beroep dat wij niet eens kennen en waarvoor ze, in plaats van de vaardigheid om optimaal te kunnen rekenen, andere eigenschappen nodig heeft, zoals de meest essentiële die we in het onderwijs nu tekortdoen: het vermogen om creatief te kunnen denken.”

Dat is iets wat bij uitstek alle kleuters hebben.

“Ja, die hebben dat creatief vermogen. Maar zodra ze met vier jaar naar school gaan, verdwijnt dat. Waarom? Omdat wij het systeem zo hebben ingericht dat die kleuter zijn eigen creativiteit niet meer mag ontwikkelen.

Dus als je dan weet dat die eigenschap functioneel is voor je toekomst over twintig jaar, dan moet je het systeem zo veranderen dat je dat kind niet meer dwingt daarin te functioneren, maar het de ruimte geeft om dat creatieve vermogen verder te ontwikkelen waarbij het systeem ten dienste staat van het kind.”


Binnen Accrete willen jullie kinderen dus beter voorbereiden op de toekomst door dat creatief vermogen te stimuleren. Hoe doen jullie dat?

“Met ontdekkend leren, van 0 tot 13 jaar, dat is onze basis. Ontdekkend leren is voorgeprogrammeerd in ons DNA. Kijk maar naar een baby: die is op een natuurlijke manier aan het ontdekkend leren. Voorwaarde is wel dat je een rijkere leeromgeving biedt: daarmee blijf je dat creatief denkproces stimuleren.

Op de Bernhardschool in Steenwijk hebben we dit ontdekkend leren vorm en inhoud gegeven, onder andere met allerlei creatieve werkvormen met een piano, een klimwand, een waterbak, een zandbak… allemaal zaken om de ontwikkeling te stimuleren. Daarnaast hebben we nog een praktijkklas en een hoogbegaafdheidsafdeling. En doordat we het betekenis geven, gaat het leren veel sneller. Dit doen we overigens ook bij rekenen, taal en lezen. Daarnaast leren we de kinderen omzien naar de naaste: ook dat hoort bij de voorbereiding op een gelukkig en verantwoord leven.

Wat we ook doen, is werken in domeinen gebaseerd op leeftijden: 0 tot 3 jaar, 3 tot 8 jaar en 8-plus. Binnen die domeinen hebben we leeftijddoorbrekende stamgroepen. Dat betekent dat je in zo’n domein professionals op kwaliteiten kunt inzetten. Handig want waar de ene professional beter overweg kan met kinderen met gedragsproblemen, is de andere weer sterker in didactiek. Dit geldt overigens ook voor de kinderen, die hebben soms met de ene professional een betere klik dan met de andere.”


En doordat Accrete het systeem anders inzet, is dat inclusieve onderwijs ook beter vorm te geven?

“Ja, dat kan relatief makkelijk. Elk kind mag zijn eigen ontwikkeling doormaken waardoor er dus eigenlijk geen kind meer uitvalt. Al is dat wel het ideale plaatje: één procent van de kinderen heeft zo’n specifieke vraag dat je daar realistisch gezien niet aan tegemoet kunt komen.

Inclusief onderwijs is dus ook pas mogelijk als jij niet het systeem, maar het kind en zijn behoeften centraal stelt en je wilt aanpassen aan de ontwikkeling van het kind. Vervolgens is het aan de professional, en daar wordt het interprofessioneel, want ik heb het niet meer over de leraar of pedagogisch medewerker, om dat proces van ontdekkend leren te coachen. Coachen kan hierbij ook betekenen dat je het kind bij de hand neemt omdat kind zelf niet die natuurlijk ontwikkeling doormaakt. Dan is een methode prima, alleen moet je aanpak steeds afgestemd zijn op de behoefte van dat individuele kind.

Realiseer je wel dat ik nu een ideaalbeeld schets. Wij doen alles met vallen en opstaan, zitten in een leerproces, maken fouten. En dat mag ook: voor de professionals in opvang en onderwijs zorgt het voor een mooi leerpunt.”


Maar wil je het kind echt centraal stellen, op zo’n manier dat het zich optimaal kan ontwikkelen, dan moeten alle daarvoor nodige professionals intensief bij dat kind betrokken zijn.

“Zeker. Die professionals zijn de randvoorwaarden. Onze professionals, die wij in dienst hebben, zijn in dit geval onder meer leerkrachten, pedagogisch medewerkers, een dyslexiespecialist, een kinderpaardencoach en een gedragsdeskundige. Ook de deskundigheid van een logopedist zetten we in ons kindcentrum al op veel plekken in en dat willen we vaker doen. Net als de fysiotherapeut, die halen we ook naar ons toe. En in mei zijn we een pilot gestart met een jeugdconsulent en schoolmaatschappelijk werker. Door die aan ons team professionals toe te voegen, kunnen we nog beter aan de vragen van kinderen tegemoetkomen.

Waar wij op inzetten is preventie, dus voorkomen in plaats van curatief bezig zijn. Samen met de gemeente zetten we heel erg in op de eerste 2000 dagen van een kind. Juist omdat we weten hoe belangrijk de breinontwikkeling in die periode is. Maar het gaat verder: we willen ook potentiële ouders – hun leefstijl heeft al invloed op hun eventuele kinderen – bereiken. We praten met artsen, jeugdverpleegkundigen en consultatiebureaus.

En daar waar bij de GGD eerst een indicatie nodig is, kunnen wij als dat nodig is snel schakelen: onze ‘babyspecialist’ kan een huilbaby nog dezelfde dag mee naar huis nemen om rust te scheppen voor het gezin. Zo voorkom je erger. Eigenlijk willen we de totale populatie van de twee gemeenten waarin we werken ondersteunen.”


En hoe kijken andere scholen aan tegen jullie out of the box-aanpak?

“Binnen het regionale samenwerkingsverband passend onderwijs, waar ik voorzitter van ben, zijn er gelukkig steeds meer schoolbesturen die onderschrijven dat scholen er niet alleen zijn voor rekenen, taal en lezen, maar voor de ontwikkeling van de hele mens, het hele kind. Maar je blijft altijd afhankelijk van de lokale bestuurder: of die het belang van een andere aanpak inziet.

Tegelijk merk ik dat mensen zeggen dat ze het wel anders willen, maar dat de moed hen soms in de schoenen zakt. Ook omdat wij zoveel stappen verder zijn. Ik zeg ook altijd dat ik al twintig jaar bezig ben en dat ze dus niet moeten verwachten een aanpak als de onze in één, twee of drie jaar te kunnen doen. Het kost echt veel tijd, je moet consequent zijn, er ongelooflijk veel energie instoppen en dat elke keer weer opnieuw. Maar het neemt niet weg dat je ermee moet starten, hoe ingewikkeld het ook is. En gelukkig zijn er lokaal ook zeker wel initiatieven.”


Het roer omgooien is dus niet eenvoudig. Welke tips heb je voor schoolbesturen die dat wel willen?

“De cultuur in een organisatie veranderen is moeilijk. Maar het begint bij jezelf. Bij jouw visie over hoe jij kijkt naar de ontwikkeling van kinderen en je missie om het kind voor te bereiden op de toekomst. Stel je het kind echt centraal, dan moet je vaststellen dat je met dat systeem aan de slag moet. Vervolgens moet je de directeuren meekrijgen en uiteindelijk kom je bij de instanties, de gemeenten en dergelijke, terecht.

En dan moet je gewoon beginnen. Laat zien dat iets werkt, dan komt die financiering ook wel. Zo heb ik onze kinderpaardencoach gewoon in dienst genomen, heb een paard gekocht en ben aan de slag gegaan. Zij krijgt kinderen weer op de rit. Wat zij doet ligt eigenlijk op het terrein van jeugdzorg, maar wij komen situaties tegen waar we direct wat mee moeten. Want die kinderen moeten verder. Doordat de gemeente heeft gezien dat het werkt, betaalt de gemeente haar nu deels.

Wat je ook veel hoort, is dat er geen geld voor is. Vaak zijn dat schoolbesturen die het geoormerkte geld een-op-een doorsluizen naar de scholen. In plaats daarvan kun je, zoals wij binnen Accrete doen, ook een beleidsrijke begroting voeren. Een schoolbestuur dat het onderwijskundige beleid overlaat aan de school, zegt eigenlijk dat het geen visie op het primaire proces heeft. Dan ben je dus geen bestuurder, maar een facilitair manager. Met als gevolg dat er geen beweging komt in ontwikkelingen als deze. Maar als je het echt wilt, dan neem je als bestuurder je verantwoordelijkheid en zorg je dat het geregeld wordt.”


Maar je hebt ook nog met twee inspecties te maken, hoe kijken die ertegenaan?

“Het werken in domeinen maakt dat bij het domein ‘3 tot 8 jaar’ kinderopvang en onderwijs samenkomen. Dat betekent dat ik met twee inspecties te maken heb: de GGD en de Onderwijsinspectie. Met laatstgenoemde heb ik altijd goede, mooie gesprekken. We zijn het niet altijd eens, maar vinden elkaar altijd. Maar voor de GGD is het ingewikkeld wat we doen: wij passen niet in hun systemen en zij willen gewoon dat wij de regels toepassen, ook al hebben die naar mijn idee niets met kwaliteit te maken. Ik voer graag op inhoud een gesprek. En dus krijgen we te maken met handhaving en sancties.

Maar ik geloof in onze visie. Het is mijn ideologie, mijn droom, mijn drive. En dat ik dan af en toe hobbels te nemen heb? Dat hoort erbij. Inclusief barrières waarvan iedereen denkt dat je die niet kunt overwinnen. Als je het echt wilt, dan moet je er wat over overhebben. Maar dan kun je ook ongelooflijk veel bereiken. Dat dat zo is, kan ik in de praktijk laten zien.”


En binnen de mbo- en hbo-opleidingen, moet daar nog wat veranderen?

“In plaats van het onderscheid wat we nu maken, moeten we toe naar een doorgaande ontwikkeling waarbij we alle studenten, mbo en hbo gezamenlijk, vanuit de Campus Kind en Educatie opleiden. Nu werkt iedereen nog vanuit zijn eigen invalshoek aan de ontwikkeling van kinderen. Wat pabo’s en mbo-opleidingen moeten doen is breder kijken waar op termijn de behoefte ligt en beseffen dat professionals – willen we dat kinderen zich optimaal kunnen ontwikkelen - meer moeten samenwerken. En die – interprofessionele – samenwerking begint op de opleidingen. Interprofessioneel samenwerken is dus geen doel op zich, maar het volgt uiteindelijk uit dat wat je wilt.”


Het leerteam van Kindcentrum Bernhard werkt mee aan een onderzoek naar de specifieke eigenschappen die de professionals die voor het kindcentrum werken moeten hebben. De vijf studenten en leerteambegeleider Lotte Zelle vertellen er hier alles over.